SEGELKNOWHOW

Segelsprache und Begriffe an Bord

 

An Bord eines Schiffes werden viele Begriffe gebraucht, die einer Landratte nichts sagen. Um die Welt der Seefahrt kennen zu lernen und Missverständnisse zu vermeiden ist es gut, schon ein bisschen in die Segelsprache eingeweiht zu werden. Die folgende Liste kann dabei helfen. 

 

Zoals iedere ambacht en iedere vakgroep hun specifieke vaktaal kennen, zo is dat ook het geval met de scheepvaart. En zoals dat vaak gebeurt als men onderling over het eigen vakgebied praat, is daar voor ein niet ingewijde "geen touw aan vast te knopen". Om jullie toch een beetje voor te bereiden, hebben wij een lijst met begrippen samengesteld die jullie tijdens de vaart te horen krijgen.

 

  • afvallen ➮ abfallen

is een koerswijziging van de wind af​, b.v. van "aan de wind" naar "halve wind"

eine Kursänderung von dem Wind weg, z.B. vom "am Wind" zu "halben Wind"

 

  • oploeven ➮ anluven

is een koerswijziging naar de wind toe, b.v. van "halve wind " naar "aan de wind"​

eine Kursänderung zum Wind hin, z.B. vom "halben Wind" zu "am Wind"

 

  • bakstag ➮ Backstag

Een touw die de mast schuin naar achteren ondersteunt

Tau, das den Mast seitwärts nach hinten stützt


 

  • bezaan ➮ Besan

op binnenschepen met twee masten, het achterste gevoerde zeil

viereckiges Segel, das bei Binnenschiffen mit zwei Masten am hintersten Mast geführt wird


 

  • bolder ➮ Poller

een stevige konstruktie op het voor- en achterdek. Deze wordt gebruikt om het schip aan te leggen

schwere Konstruktion auf Vor- und
 Achterschiff der dazu dient das Schiff festzulegen

 

  • fok ➮ Fock

een driehoekig zeil dat voor de mast gehesen wordt

dreieckiges Segel, das am Fockstag (Vorstag) geführt wird


 

  • gaffel ➮ Gaffel

rondhout waar het grootzeil aan bevestigt is en aan omhoog getrokken wordt

Rundholz woran das Grosssegel an der Oberseite befestigt ist und hochgezogen wird

 

  • giek ➮ Baum

rondhout dat onder aan het grootzeil bevestigt is

Rundholz an der Unterseite des Grosssegels


 

  • gijpen ➮ Halsen

zie hoofdstuk "Gijpen en overstag gaan"

siehe unten Kap. "Halsen und Wenden"

 

  • gangboord ➮ Gangbord

loopstuk tussen de rand van de boot en het laadruim

Teil des Decks entlang der Reling


 

  • grootzeil ➮ Grosssegel

van origine het grootste zeil

viereckiges Segel, das durch Gaffel und Grosssegel-Baum aufgehalten wird


 

  • kluiverboom ➮ Klüverbaum

een wegneembaar rondhout dat voor de boeg uitsteekt

Rundholz, das am Vordersteven herausragt


 

  • kluiver ➮ Klüver

een driehoekig zeil dat voor de fok gevoerd wordt

dreieckiges Segel, das auf dem Klüverbaum vor dem Fock geführt wir

 

  • kraanlijn/dirk ➮ Kranleine/Dirk

houdt de giek omhoog als het zeil niet gehesen is

das vom Ende des Baums über eine Rolle im Mast zum Deck läuft und zum aufziehen des Baums dient

 

  • luik ➮ Luke

opening in het laadruim

Öffnung im Schiffraum zum laden

 

  • overloop ➮ Traveller (Grossschotwagen)

loopt meestal dwars op de boot, zodat het aangrijppunt van de schoot verschoven worden kan

eiserne Stange quer übers Schiff, woran sich die Leine des Focksegels frei hin und her bewegen kann


 

  • overstag gaan ➮ wenden

zie hoofdstuk "Gijpen en overstag gaan"

siehe unten Kap. "Halsen und Wenden"

 

  • reven ➮ reffen

zeil minderen, door een deel van het zeiloppervlak weg te nemen

die Segeloberfläche durch einbinden verkleinern, wenn der Wind zu stark wird


 

  • schoot ➮ Schote

het touw waarmee de zeilen bedient worden. Je kan er de zeilen mee aantrekken of laten vieren. De schoten worden naar de zeilen genoemd b.v. fokkeschoot, grootschoot, enz.

eine Leine, womit die Segel in der richtigen Position gehalten werden (grootschoot, fokkeschoot etc.)


 

  • zwaard ➮ Schwert

zijzwaard is een onderdeel van een zeilboot die geen kiel gebruikt tegen de drift (zijwaarts verplaatsen van de boot)

hölzernes Schild an der Seite der Plattbodenschiffe, dass das Abtreiben des Schiffes einschränkt

SEGEL UND WINDRICHTUNG

 

Die wichtigsten Segelstände

 

Die Kurse, welche mit Segelschiffen gefahren werden können, sind abhängig von der Windrichtung. Es gibt fünf verschiedene Kurse.

 

De koersen die je met een zeilschip kan varen, is afhankelijk van de windrichting. Er zijn vijf koersen.

 

 

A liegt im Wind:

Die Segel flattern und das Schiff liegt still.

A ligt in de wind:

De wind komt recht van voren,de zeilen klapperen en het schip ligt stil.

 

B segelt möglichst hoch am Wind:

Das Segel steht über Steuer- oder Backbord Die Windrichtung beschreibt einen Winkel von ca. 135° mit der Fahrtrichtung. Die Schot ist stark angezogen.

B zeilt aan de wind:

De wind komt schuin van voren, de zeilen zijn aangetrokken/dicht gehaald.

 

C segelt mit halbem Wind:

Das Segel steht über Steuer- oder Backbord. Die Windrichtung beschreibt einen Winkel von ca. 90° mit der Fahrtrichtung. Die Schot ist etwas gefiert.

C zeilt met halve wind:

De wind komt recht van opzij in een hoek van 90°, de zeilen  staan half uit (worden gevierd).

 

D segelt mit geräumigem Wind:

Das Segel steht über Steuer- oder Backbord. Die Windrichtung beschreibt einen Winkel von ca. 45° mit der Fahrtrichtung.

D zeilt met Ruime wind:

De wind komt schuin van achteren, het zeil krijgt veel ruimte (nog meer vieren).

 

E segelt vor dem Wind:

Das Grosssegel steht über Steuerbord. Das Fock steht über Backbord. Die Wind- und Fahrtrichtung stimmen überein. Die Schoten sind so viel wie möglich nachgelassen (gefiert).

E zeilt voor de wind:

De wind komt recht van achteren, het zeil staat zo ver mogelijk uit.

 

 

 

Wenden/overstag gaan und Halsen/Gijpen 

 

Wenn man mit dem Segel über Steuer- oder Backbord fährt, kann man das Grosssegel nach und nach dichter holen (anluven) und die Schot nach und nach fieren (abfallen) und allmählich von der einen Fahrtrichtung in die andere übergehen. 

 

Wenden: Gegen den Wind wenden, wobei das oder die Segel von Backbord nach Steuerbord gebracht werden, bzw. umgekehrt.

Overstag gaan: Overstag gaan houdt in dat van aan de wind met de zeilen over bakboord dan wel stuurboord, naar aan de wind met de zeilen aan de andere zijde wordt gegaan.

 

Halsen: Vor dem Wind das oder die Segel von Backbord nach Steuerbord bringen, oder umgekehrt.

Gijpen: Gijpen gebeurt in de koers voor de wind, als de wind recht van achteren komt kan het zeil aan beide zijde evenveel wind vangen en kan het zeil dus zonder koerswijziging van zijde veranderen.